MRS. DOPPELGÄNGER Episode 4 – “Mrs. Chang & Mrs. Eng Bunker”
INT. SLAAPKAMER. AVOND
We zien een schemerige slaapkamer. Er liggen verschillende kledingstukken op de vloer. Opgesteld achter in de hoek staat een met fluweel beklede sofa, in een uitzonderlijke kleur blauw. (Waar zou die gekocht zijn?) Hierop zijn twee vrouwelijke personen te zien, die waarschijnlijk een bekoorlijke bijrol spelen maar net zo goed kunnen worden aangezien voor de hoofdpersonen, waar deze hele scène om draait. Maar dit kan de toeschouwer slechts gissen. De camera zoomt in op twee vrouwelijke lichamen (God hebbe hun vel) in en om elkaar. Ze hebben zich laten uitkleden. (Zijn dit dezelfde vrouwen die we zojuist nog op de sofa zagen zitten?) Het belangrijkste is dat men het gevoel heeft dat ze met geen mogelijkheid van elkaar gescheiden kunnen worden. Hier zou een gechoqueerd gevoel uit voort moeten komen. De fles wodka kan elk moment tevoorschijn worden gehaald. We horen de ‘Totentanz’ van Franz Liszt op de achtergrond.
T.
Ik ben blij dat je er bent.
S.
Ik kan niet anders dan bij je
zijn. Dat weet je best.
T.
Wat probeer je me te vertellen?
S.
Niets. We zijn tot elkaar
veroordeeld om elkaar
wederzijds mee te slepen,
dat is alles.
T.
Wat is dit voor een wartaal?
S.
Kijk dan naar ons!
We lijken verdomme wel een
kermisattractie!
T.
Maar wil je dan normaal zijn?
Ik kan me niet voorstellen
dat we het leven als ieder
ander zouden leiden.
S.
Maakt het jou dan nooit
neerslachtig dat jij en ik
niet bestaan, alleen wij?
T.
Zodra één van ons gestorven
is, hebben we inderdaad
alle reden om bokkig te
lopen doen. Maar zover ik
weet, zijn we nog alle twee in
leven.
S.
Wat klets je nou. Als de een
sterft dan zal ander sowieso
niet meer leven. Het is ons
lot om te sterven als de ander
sterft. We zitten voor altijd
aan elkaar vast.
T.
Maar dat is toch juist een
mooie gedachte? Dan worden we
van die schattige spookjes
in kamer 237.
S.
Natuurlijk. Maar ik voel mij
evengoed onzichtbaar.
T.
En nu geef je mij de schuld?
S.
Nee, ik heb er gewoon nu
even genoeg van, dat is alles.
T.
Als je genoeg van mij hebt,
waarom laat je me dan niet los?
S.
Kun jij mij dan ooit loslaten?
T.
Het is dezelfde vraag.
S.
Dan heb je ook geen antwoord
nodig.